MENSE RECHTEN

Keeping up appearances

Datum: Haarlem, 25-10-2019

Auteur: Martijn Mense

Wat is een schijnconstructie en wanneer is zo’n constructie onrechtmatig? In horeca-faillissementen wordt geregeld selectief betaald door de failliet in spe. De partijen die tot het einde betaald worden zijn doorgaans de leveranciers. De huurder, het UWV en de Belastingdienst en, helemaal aan het eind, het personeel vissen nogal eens achter het net. Waarom die partijen? Het antwoord is simpel: die heb je niet meteen nodig om de zaak draaiende te houden en nog wat geld binnen te halen. De leveranciers wel omdat je voor een leeg bord – behoudens de meer geavanceerde culinaire concepten – niets krijgt. Het personeel niet, want die krijgen pas aan het einde van de maand betaald en serveren tot die tijd door.

Wie je ook niet meer nodig hebt, is een werknemer die je op staande voet ontslagen hebt. Vecht die werknemer het ontslag met succes aan dan schrijf je nadat die uitspraak is gewezen snel de entiteit uit waarvoor die werknemer formeel werkzaam was met de aloude gedachte dat waar niets is de keizer zijn recht verliest.

De voorgaande toestand deed zich voor in de zaak die werd besproken in het blog http://menserechten.nl/nieuwsartikel/advocaat-martijn-mense/limited-blijkt-beperkt-houdbaar.html. De curator kwam al snel tot de conclusie dat de gefailleerde werkgever i) geen verhaal bood en dat ii) ook geen administratie werd gevoerd door K., de (formele) bestuurder van die werkgever. Op grond van dat laatste concludeerde de curator dat K. aansprakelijk was voor de schulden van het faillissement. Eén van die schulden was een belastingschuld van ruim anderhalve ton, bestaande uit voornamelijk niet betaalde loonheffingen. Maar ook hier: K. bood geen verhaal en waar niets is verliest de keizer zijn recht, aldus ook de curator.

De gewezen werknemer R. was het hier niet mee eens. Formeel was hij weliswaar werkzaam voor de failliete partij, maar in feite was hij werkzaam voor een derde, genaamd C. S., de bestuurder van C. had ook nog eens de failliete partij opgericht waarvan K. enige tijd later de bestuurder werd.

R. stelde zich op het standpunt dat zowel K., C. als S. aansprakelijk waren voor de schade die hij had geleden als gevolg van de wanbetaling door de failliet. Deze vordering werd voorgelegd aan de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Den Haag.

De rechter kwam tot het oordeel dat C. en S. niet aansprakelijk waren. C. en S. verklaarden namelijk dat R. werd ingeleend van K.’s onderneming. Dit was de gebruikelijke gang van zaken volgens C. en S. Andere ondernemingen die samenwerkten met C. leenden ook personeel uit aan C. De rechter volgde C. en S. in dat betoog. Er was weliswaar sprake van een constructie, maar niet van een schijnconstructie.

K. was wel aansprakelijk. Naar gebruikelijk is, volgde de rechter het oordeel van de curator. Het verzuim in de administratieverplichting was voldoende voor K.’s persoonlijke aansprakelijkheid; dat de Belastingdienst nooit was betaald, deed minder ter zake.

Nu wilde het geval dat R., anders dan C. en S. beweerden, de enige werknemer was die werd ingeleend. De andere personen die voor C. werkten, waren ‘gewoon’ in dienst bij C. Toevalligerwijs bleek R. in het zinkende bootje van K. te zitten die verder niets te makken had.

Als het loopt als een katvanger en kwaakt als een katvanger zou je menen dat je met een katvanger te maken hebt. Die katvanger is natuurlijk minder interessant dan de partij waarvoor de kat gevangen werd, zou je denken, maar dat schijnt een tamelijk particuliere opvatting te zijn.

Het vonnis van de rechtbank Den Haag is tot op heden niet gepubliceerd.

Martijn Mense, advocaat te Haarlem