MENSE RECHTEN

Wie stelt, bewijst en andere genuanceerde opvattingen over rechtsvordering

Datum: Haarlem, 13-05-2020

Auteur: Martijn Mense

Wie eist, reist en wie stelt, bewijst, luidt een koppel procedurele clichés. Hoewel clichés in de regel clichés zijn omdat ze waar zijn, ligt het in theorie en in de praktijk op deze punten net even anders.

De hoofdregel bij relatieve competentie (waar zit de rechter waar voor gedaagd moet worden?) is dat de rechter die bevoegd is in het rechtsgebied waar de gedaagde partij woonplaats heeft, bevoegd is van vorderingen tegen die partij kennis te nemen. De wet kent niet zo zeer uitzonderingen op die regel, maar een groot aantal aanvullingen. Zo verkeert een consument in de prettige omstandigheid dat hij zijn wederpartij altijd voor de rechter van zijn eigen woonplaats kan dagen.

Voor wat betreft stelplicht en bewijslast bepaalt de wet dat feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist door de rechter als vaststaand moeten worden beschouwd. De wet bepaalt voorts dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten draagt. Je zou dit een getrapte beslisboom kunnen beschouwen. Partij 1. stelt feit A. Partij 2. betwist (de juistheid van) feit A. niet of door alleen ‘is niet zo!’ te roepen. Feit A. moet nu als vaststaand beschouwd worden door de rechter. Betwist partij 2. feit A. wel op een relevante manier dan moet partij 1. feit A. bewijzen. Terzijde: hoe rechters bij één van hun favoriete frases ‘onvoldoende gemotiveerd gesteld is dat’ komen, is niet duidelijk. De wet lijkt immers niet meer dan de enkele stelling te verlangen. Je moet wat om bij je verlangde afwijzing te komen, zullen we maar zeggen.

Een zaak waarbij een betwisting alsof er geen dag van morgen zou komen, gekoppeld werd aan een invulling van de stelplicht, uitsluitend door verontwaardiging, was de kwestie Van O. tegen Z. Van O. had in opdracht van Z. zonnepanelen geïnstalleerd. Na enkele maanden ontstond er ruzie tussen Van O. en Z. - hoewel volgens Van O. de ruzie tussen Z. en X. ging en hij er ook uit gegooid werd omdat hij naast X. stond. Wat daar van zij: Z. betaalde de facturen van Van O. over het lopende jaar niet en meende daarnaast dat van de facturen die hij in het voorgaande jaar betaald had bij nader inzien ook niets kon kloppen. In essentie het gebruikelijke gekrakeel in de ‘groen & duurzaam’ branche.

Van O. ging tot dagvaarding over. Voor de procedure gaf Z. te kennen dat er klachten over Van O.’ s installatiewerk binnen waren gekomen. Van O. ging in reactie daarop rondbellen bij de installatie-adressen om te vragen wat er aan de hand was. Dit leidde volgens Z. tot onrust en schade die in ronde bedragen in de tegenzet door Z. van Van O. werden gevorderd.

Het gerechtshof maakte korte metten met de vorderingen van Z.

Voor haar vordering in reconventie sub 2) heeft [Z.] allereerst aangevoerd dat [Van O.] ondeugdelijk werk zou hebben verricht. Tegenover [Van O. ’s] gemotiveerde betwisting heeft [Z.] niet uiteengezet wat voor storingen zich zouden hebben voorgedaan en met welke werkzaamheden, in welk opzicht precies en op welke adressen [Van O.] dan zou zijn tekortgeschoten.

Daarnaast heeft [Z.] de door haar gestelde schadeposten (van 36 x € 225 =) € 8.100 wegens controle en geruststellen van 36 bewoners en (140 uur x € 75 =) € 10.500 wegens externe adviseurs en € 12.500 wegens geschatte interne kosten, dus in totaal € 31.100, tegenover de gemotiveerde betwisting door [Van O.] niet (voldoende) nader onderbouwd en/of voorzien van bewijsmateriaal (facturen etc.). Zo heeft zij niet uiteengezet wanneer die controles zijn gehouden, wat er precies is gecontroleerd, welke adressen zijn gecontroleerd, wie die controles uitvoerde, hoe het bedrag van € 225 is opgebouwd en aan wie zij zulke bedragen heeft betaald. [Z.] heeft wel ter comparitie in hoger beroep uiteengezet dat zij een adviseur heeft ingehuurd die meerdere keren in Friesland geweest om “te mediaten”, zodat zij een tweede kans zou krijgen bij haar enige of in ieder geval grootste klant WoonFriesland, en dat zij daarna een tweede man in de onderneming heeft aangenomen om dat beter te monitoren en om die gesprekken op dat niveau beter te kunnen sturen. Maar wie de externe adviseur/s was/waren en waaraan en hoe deze(n) die 140 uur meer concreet heeft/hebben besteed, heeft [Z.] evenmin toegelicht. Van de geschatte interne kosten ontbreekt iedere verantwoording. Dit is allemaal echt te vaag om aan te merken als veroorzaakt door het gedrag van [Van O.]. [Z.] heeft ook de mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt. De vermeerderde vordering in reconventie sub 2) moet dus, inclusief verwijzing naar de schadestaat, worden afgewezen.

De lezer zal begrepen hebben dat de onderstrepingen van mijn hand zijn. Het gaat bij stelplicht en voldoende betwisting in de zin van de wet, zo blijkt, om wat vroeger in de journalistiek de vier w.’ s heten: wie, wat, waar en wanneer (wat nu de w van #ophef op twitter is), eventueel aangevuld met hoe, hoe veel en welke. Indien een partij stelt tienduizenden euro’s uitgegeven te hebben, is het daarnaast handig een factuur of iets dergelijks in het geding te brengen. Alleen roepen dat het een schande is, kan voldoende zijn, maar dan alleen voor degene die dat onbetwist weet te stellen.

De beslissing van het gerechtshof is gepubliceerd, zie http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:3291.

Martijn Mense, advocaat te Haarlem