Modes in het recht
Datum: Haarlem, 16-02-2023
Auteur: Martijn Mense
Dat rechtspleging een cultuurproduct is, blijkt uit de slingerbeweging die in sommige leerstukken waar te nemen valt. Bepaalde vergrijpen, zoals moord of diefstal, worden al ongeveer zo lang het recht bestaat als misdaden beschouwd (zie bijvoorbeeld https://nl.wikisource.org/wiki/Codex_Hammurabi). Andere vergrijpen, zoals uitingsdelicten, leiden een wat wisselvalliger bestaan. Zo werd ene J.G.H. Janmaat tot aan de Hoge Raad veroordeeld voor de uitspraak ‘Wij schaffen, zodra we de mogelijkheid en de macht hebben, de multiculturele samenleving af’ (zie HR 18 mei 1999, NJ 1999, 634, vgl. https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2009:BH0496). Hoewel wat minder on the nose, valt een uitspraak als ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’ min of meer in dezelfde categorie (zie https://www.ad.nl/rotterdam/campagneposter-vvd-wekt-grote-afschuw-op~a0187d89/), maar een vergelijkbare strafrechtelijke aandacht bleef in 2016 en daarna uit. Ook in een doorgaans voorzichtig buitenland werd er na verloop van tijd (al in 2010 overigens) anders naar gekeken. ‘"Der Ansatz für Multikulti ist gescheitert, absolut gescheitert!", sagte Kanzlerin Angela Merkel auf dem Deutschlandtag der Jungen Union (JU) in Potsdam. Man müsse Migranten nicht nur fördern, sondern auch fordern. Dieses Fordern sei in der Vergangenheit zu kurz gekommen.’ (zie https://www.spiegel.de/politik/deutschland/integration-merkel-erklaert-multikulti-fuer-gescheitert-a-723532.html).
Opmerkelijk is dat de civiele rechter dit stokje – maar dan in de categorie kleuterruzie in de zandbak (zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2013:2966, r.o. 4.2.) – van de strafrechter lijkt te hebben overgenomen. Daarbij is niet zo zeer sprake van een slingerbeweging, als wel van een soort bungee jump. Zo werd de lat voor de onrechtmatigheid van uitspraken opmerkelijk laag gelegd in een zaak waar de voorzieningenrechter op 16 maart 2022 overwoog: ‘In de titel van de uitzending van 2 februari 2022 is [eiseres] door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] “achterlijk wijf” genoemd. Die uitlating wordt als onnodig grievend gezien.’ (zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:1239, r.o. 4.21.). Dit oordeel viel – anders dan de carrière van betrokkenen – niet in de categorie eendagsvlieg. De voorzieningenrechter overwoog op 23 januari 2023 namelijk nogmaals: ‘Een deel van de uitingen is onnodig grievend. De term gecremeerde kroket is hoe dan ook grievend en beledigend.’ (zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2023:208, r.o. 4.9.). Maar zijn die termen dan ook onnodig grievend? Welke maatstaf is hier aangelegd en waarom wordt leentjebuur gespeeld bij de Gedragsregels advocatuur (zie https://regelgeving.advocatenorde.nl/content/de-maatschappelijke-rol-van-de-advocaat, regel 7)? Vragen, vragen (en in beroep blijft die deur gewoon open staan, zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2022:3522, r.o. 3.21).
Een andere mode die het tapijt onder menige rechtsverhouding aan het wegtrekken is, is het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden. Waar de Hoge Raad in 1998 nog kloek oordeelde: ‘Voor toepassing van art. 6:258 is alleen plaats wanneer de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij van degene die herziening van de overeenkomst verlangt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan dit vereiste zal niet spoedig zijn voldaan; redelijkheid en billijkheid verlangen immers in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij hoge uitzondering toe (vgl. Parl Gesch. Boek 6, p. 969). Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechter terughoudendheid moet betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden (vgl. HR 27 april 1984, NJ 1984, 679, rov. 3.2)’ (zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:1998:ZC2587, r.o. 4.3.2), is post-corona het hek van de dam. Zo overwoog de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen op 25 augustus 2022: ‘De oorlog in Oekraïne en de gevolgen daarvan voor (onder andere) de bouw, hebben, naar het oordeel van arbiters, (inmiddels) te gelden als een van buiten komende extreme onvoorziene wijziging van omstandigheden welke naar objectieve maatstaven een verdere ongewijzigde uitvoering van de aannemingsovereenkomst voor aanneemster in redelijkheid niet langer verantwoord maakt.’ (zie https://raadvanarbitrage.info/portal/document.aspx?hitnr=0&t=638121595812971718&url=rn%3aroin%5e%5efile%3a%2f%2fF%7c%2f010%2fzzz%2f065Raad+van+Arbitrage%2fRaad+van+Arbitrage+PDF%2f2022%2f5255988.xml&ref=hitlist_hl&db=results, r.o. 31). Kennelijk is de gedachte dat oorlog en niet vrede de natuurlijke staat van de wereld is, niet langer een algemeen aanvaarde denkwijze evenals dat ook als het tegenzit je afspraken gewoon na moet komen.
O tempora, o mores.
Martijn Mense, advocaat te Haarlem