MENSE RECHTEN

WHOA even!

Datum: Haarlem, 09-10-2023

Auteur: Martijn Mense

De Faillissementswet (Fw) kent een regeling waarbij een gefailleerde partij in een faillissement een akkoord aan kan bieden. Voor een af te dwingen akkoord is nodig dat een gewone meerderheid (dus 50 + 1) van de schuldeisers die bij elkaar ten minste de helft van de gewone, dat wil zeggen niet bevoorrechte, vorderingen vertegenwoordigen, instemt met het voorgestelde akkoord (zie artikel 145 Fw).

Buiten faillissement was een schuldenaar die op het randje van een faillissement balanceerde aangewezen op de misbruik van recht regeling (zie Hoge Raad 12 augustus 2005, HR:2005:AT779, https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2005:AT7799) bij het afdwingen van een akkoord. De redenering is dan dat een schuldeiser die niet akkoord gaat met een onderhands akkoord misbruik van recht maakt door te weigeren omdat niemand beter zou worden van vereffening in een faillissement.

Op 1 januari 2021 is de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) ingevoerd. Deze wet maakt het – samengevat – voor een schuldenaar mogelijk een akkoord af te dwingen buiten faillissement. Zodra er een akkoord ligt, kan een schuldenaar daar homologatie van verzoeken, vrij vertaald: goedkeuring door de rechtbank. Daarna zijn alle betrokkenen – ook aandeelhouders – aan dat akkoord gebonden.

Een recent voorbeeld van toepassing van de WHOA was de herhaalde poging van Big Bazar B.V. (en anderen) tot een akkoord te komen. Big Bazar probeerde dit eerst zelf af te dwingen. Dit verzoek werd afgewezen (zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2023:3678). Vervolgens deed de Ondernemingsraad van Big Bazar een vergelijkbaar verzoek. Dit werd eveneens afgewezen (zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2023:3786). Een derde en laatste poging van twee schuldeisers van Big Bazar was evenmin succesvol (zie https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2023:3893). De verzoeken struikelden iedere keer op de (on)mogelijkheid lopende verplichtingen te voldoen.

Bij alle verzoeken dienden verscheidene schuldeisers zienswijzen in. De meerderheid concludeerde tot afwijzing. Je zou dus kunnen betogen dat die zienswijzen als verweerschriften aangemerkt zouden kunnen worden.

De WHOA is een verzoekschriftprocedure en valt onder de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Artikel 3 lid 2 van de Wgbz bepaalt dat in zaken waarbij een verzoek wordt ingediend, voor de indiening van een verzoek of een verweerschrift een griffierecht wordt geheven. De hoogte van dat griffierecht wordt bepaald aan het belang van de zaak, anders gezegd: om hoe veel geld het gaat. Bij een bedrijf dat failleert, gaat het al snel om enkele honderdduizenden euro's aan onbetaalde verplichtingen. Het griffierecht kan dan oplopen tot
€ 5.737,00 of zelfs € 8.519,00. Zowel de verzoeker als de verweerder(s) bij een WHOA procedure kunnen dus geconfronteerd worden met forse griffierechtnota’s terwijl de procedure veronderstelt dat de verzoeker in feite failliet is (en de verweerder dus hoogstwaarschijnlijk kan fluiten naar zijn proceskostenveroordeling bij afwijzing van het verzoek).

Als de indieners van zienswijzen in de Big Bazar verzoeken pech hebben en de griffier hun zienswijzen als verweerschriften aanmerkt, kunnen ze dus aanlopen tegen een € 15.000,00 per capita aan griffierecht.

Er gaan stemmen op de WHOA onder het tarief voor onbepaald belang te brengen (zie https://www.vno-ncw.nl/column/lagere-griffierechten-voor-whoa-schuldeisersakkoord-nu-hard-nodig). Dit zou ook in lijn liggen met het griffierecht dat voor een ‘gewone’ faillissementsaanvraag wordt geheven. Als de Wgbz toch aangepast wordt, verdient het aanbeveling de verweerder in een faillissement uit te sluiten van heffing. In de praktijk wordt van een verschenen verweerder nu al geen griffierecht geheven, maar van de verweerder die verzet instelt wel, ongeacht of het verzoek op verzet wordt bekrachtigd of alsnog afgewezen. Waarom dat verschil wordt gemaakt, is niet duidelijk, maar het enkele feit dat een verweerder die verzet instelt dat bij verzetschrift doet (en dus bij verweerschrift) is een wat magere verklaring.

De WHOA is voor de gemiddelde schuldenaar veel te duur. En ook voor de gemiddelde schuldeiser. Weer een gemiste kans voor brede rechtsbedeling.

Martijn Mense, advocaat te Haarlem